BSE
Brussel, 6 april 2001
Vaak gestelde
vragen over BSE
Wat is de huidige situatie rond BSE in
de EU?
Over het geheel genomen is de
BSE-incidentie in de Europese Unie dalende dankzij de
verbeterde situatie in het VK, waar tot op heden 99% van
alle gevallen zijn geregistreerd. In sommige lidstaten
neemt de incidentie echter toe, wat vooral komt doordat
sinds 1 januari 2001 systematischer op BSE moet worden
getest.
De Gemeenschap heeft uitgebreide
maatregelen getroffen om de bevolking tegen de risico's van
BSE te beschermen. De lidstaten moeten zorg dragen voor de
volledige tenuitvoerlegging van alle communautaire
maatregelen met betrekking tot BSE. Zij moeten ook het
publiek beter voorlichten over BSE en de bestaande
beschermingsmaatregelen. Als hieraan strikt de hand wordt
gehouden, kunnen de consumenten vertrouwen hebben in de
veiligheid van rundvlees.
Er liggen op dit moment een aantal
belangrijke voorstellen van de Europese Commissie bij de
Raad en het Europees Parlement om de wetgeving inzake
voedselveiligheid verder te verbeteren, bijvoorbeeld het
voorstel voor invoering van een algemene
levensmiddelenwetgeving en oprichting van een Europese
Voedselautoriteit en voorstellen om het BSE-risico onder
controle te houden, zoals het verordeningsvoorstel inzake
dierlijke bijproducten en het verordeningsvoorstel inzake
overdraagbare spongiforme encefalopathieën.
BSE en vCJD
Waardoor wordt BSE veroorzaakt en wat is de
BSE-incidentie in de EU?
Boviene spongiforme encefalopathie (BSE)
is een hersenaandoening bij runderen. De ziekte werd voor
het eerst gediagnosticeerd in 1986 in het VK. Zij nam
epidemische afmetingen aan als gevolg van de verwerking in
veevoer van vleesbeendermeel afkomstig van karkassen. Op 28
februari 2001 waren er in het VK in totaal 180 903
gevallen geregistreerd en ongeveer 1 924 gevallen
elders in de Europese Unie. Hoewel de BSE-incidentie in het
VK een dalende lijn vertoont, is er nu een stijging te zien
in een aantal andere lidstaten, doordat er inmiddels
systematischer op BSE getest wordt. Niettemin is het aantal
BSE-gevallen in de andere lidstaten nog uiterst laag
vergeleken bij het VK.
En hoe staat het met de menselijke vorm van de ziekte,
de variant van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob?
De variant van de ziekte van
Creutzfeldt-Jakob (vCJD) werd voor het eerst in 1996
gediagnosticeerd. Thans wordt algemeen aangenomen dat die
veroorzaakt wordt door de overdracht van BSE op de mens.
Tot nu toe zijn er 99 bewezen of verdachte gevallen in de
EU, meestal bij jonge mensen. Alle gevallen, afgezien van
drie in Frankrijk en een in Ierland, hebben zich in het VK
voorgedaan.
De ramingen omtrent het toekomstige
aantal vCJD-gevallen lopen sterk uiteen aangezien nog te
weinig bekend is over de incubatietijd tussen de besmetting
en het optreden van de symptomen. Wel is duidelijk dat de
toekomstige gevallen voor het overgrote deel te wijten
zullen zijn aan blootstelling aan besmettelijk materiaal
die heeft plaatsgevonden voordat de controles de afgelopen
jaren werden aangescherpt.
Wat is de BSE-incidentie per lidstaat?
Op het ogenblik is de totale
BSE-incidentie in de Gemeenschap dalende, wat hoofdzakelijk
komt door de daling van het aantal gevallen in het VK. In
Groot-Brittannië is de incidentie sterk afgenomen, van meer
dan 36 000 gevallen in 1992 - het hoogtepunt van de
epidemie - tot 1 348 in 2000. In Portugal is de
BSE-incidentie stabiel: in 1999 werden hier 159 gevallen
geregistreerd en in 2000 waren dat er 150.
In andere lidstaten zijn echter meer
BSE-gevallen opgespoord, zoals in Frankrijk (31 gevallen in
1999, 162 in 2000) en Ierland (95 gevallen in 1999, 149 in
2000), als gevolg van intensievere surveillanceprogramma's.
Doordat in december 2000 ook in Duitsland, Spanje en Italië
actieve surveillance is ingevoerd, werden in deze lidstaten
de eerste "inheemse" BSE-gevallen geconstateerd.
Welke resultaten hebben de nieuwe testprogramma's
sinds 1 januari 2001 opgeleverd?
Naast verplicht onderzoek van alle
dieren die tekenen vertonen die op BSE wijzen, moeten vanaf
1 januari 2001 snelle post-mortemtests op BSE worden
uitgevoerd op:
- alle runderen ouder dan 30 maanden die
bij wijze van noodmaatregel geslacht worden of die bij de
ante-morteminspectie in het slachthuis tekenen van
enigerlei ziekte vertonen;
- een steekproef van de runderen die op
het landbouwbedrijf zijn gestorven;
- gezonde dieren ouder dan 30 maanden
die voor menselijke consumptie bestemd zijn (dit geldt niet
voor Oostenrijk, Zweden en Finland, omdat uit een
wetenschappelijke evaluatie gebleken is dat het BSE-risico
daar kleiner is).
Zoals te verwachten was zijn er door
deze systematischere wijze van testen in de meeste
lidstaten ook meer BSE-gevallen opgespoord, maar toch
worden de meeste gevallen (85%) nog steeds gevonden door
surveillance van verdachte dieren of risicodieren. Een
tabel met de resultaten is bijgevoegd. Het betreft hier nog
voorlopige resultaten, maar zij bevestigen wat de Commissie
al vermoedde, namelijk dat door systematisch testen meer
BSE-gevallen aan het licht zouden komen dan door
uitsluitend passieve surveillance en dat de kans op het
vinden van positieve gevallen groter is wanneer specifieke
doelpopulaties worden onderzocht, zoals op het bedrijf
gestorven en uit nood geslachte dieren. Wanneer er meer
resultaten beschikbaar komen, kan hiervan een grondiger
analyse worden gemaakt.
Wanneer wordt het testen van alle runderen ouder dan
30 maanden in de hele EU verplicht?
Op dit moment moeten alle runderen ouder
dan 30 maanden worden getest die voor menselijke consumptie
bestemd zijn. Uiterlijk 1 juni 2001 moet de Commissie een
voorstel aan het Permanent Veterinair Comité voorleggen om
eventueel het huidige BSE-testprogramma te wijzigen. Bij
dit voorstel zal rekening worden gehouden met de resultaten
van de verplichte tests.
Wat is de verwachte ontwikkeling van de ziekte?
Tot medio 2000 werden de meeste
BSE-gevallen opgespoord door middel van de traditionele
passieve surveillance, dat wil zeggen het onderzoeken van
dieren die vermoedelijk tekenen of klinische symptomen van
BSE vertonen en het melden van deze gevallen. Sinds met
snelle post-mortemtests is begonnen, is gebleken dat
hierdoor meer gevallen kunnen worden gevonden. Dieren die
niet-karakteristieke tekenen vertonen, zoals schoppen,
kreupelheid, gewichtsverlies en een verminderde melkgift,
ontsnappen zo niet aan de controle. Deze verschijnselen
komen zo vaak voor dat het ondoenlijk zou zijn om al die
dieren als vermoedelijke BSE-gevallen te behandelen. Ook
zijn onder geslachte dieren BSE-gevallen geconstateerd
terwijl die dieren eerder geen tekenen van ziekte
vertoonden.
Om de hierboven uiteengezette redenen
werd verwacht dat met systematische snelle tests meer
BSE-gevallen zouden worden gevonden en de eerste resultaten
bevestigen dat ook. Tot op heden zijn 15% van de
BSE-gevallen met deze tests gevonden.
Aan de andere kant gaat het bij de
positieve BSE-gevallen in de lidstaten waar BSE al een
aantal jaren bestond meer en meer om oudere dieren. Dit is
een positief signaal omdat de sinds 1996 genomen
maatregelen dus effect blijken te hebben.
Aangezien de gemiddelde incubatietijd
van BSE 4 à 5 jaar is, zal het effect van de in de
afgelopen maanden ingevoerde maatregelen pas in 2005-2006
te zien zijn.
Communautaire maatregelen voor de aanpak van BSE
Wat heeft de EU gedaan om de bevolking te
beschermen?
De Europese Commissie heeft met
betrekking tot BSE uitgebreide communautaire maatregelen
getroffen:
- een verbod op het vervoederen van
vleesbeendermeel van zoogdieren aan runderen, schapen en
geiten, dat in juli 1994 van kracht is geworden;
- strengere normen voor de verwerkin
g van dierlijk afval (verhitting tot 133 ºC
onder een druk van 3 bar gedurende twintig minuten) om het
besmettingsgevaar tot een minimum te beperken (vanaf 1
april 1997);
- surveillancemaatregelen voor de
opsporing, beheersing en uitroeiing van BSE vanaf 1 mei
1998;
- de verplichting om gespecificeerd
risicomateriaal (SRM, zoals ruggenmerg, hersenen, ogen,
amandelen, delen van de ingewanden) van runderen, schapen
en geiten in de hele EU vanaf 1 oktober 2000 uit de
voedsel- en voederketen te verwijderen. Deze verplichting
geldt ook voor de invoer van vlees en vleesproducten in de
EU uit derde landen, behalve vanaf 1 april 2001 voor
Argentinië, Australië, Botswana, Brazilië, Chili, Namibië,
Nicaragua, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Paraguay, Singapore,
Swaziland en Uruguay;
- de invoering van gerichte BSE-tests
vanaf 1 januari 2001, met name voor categorieën dieren die
een groot risico opleveren;
- het verbod, vanaf 1 maart 2001, om
voor de menselijke consumptie ongeschikte dode dieren te
gebruiken voor de productie van veevoer.
Naar aanleiding van de vertrouwenscrisis
bij de consument als gevolg van de invoering van snelle
BSE-tests en de bevestiging van de eerste inheemse gevallen
in landen waar de ziekte tot op dat moment nog niet
voorkwam heeft de Commissie, mede op basis van nieuwe
wetenschappelijke adviezen, een aantal extra maatregelen
getroffen:
- een verbod op het gebruik van
vleesbeendermeel van herkauwers en bepaalde andere
dierlijke eiwitten in voer voor alle landbouwhuisdieren
teneinde het risico van kruisbesmetting te vermijden; dit
verbod geldt ten minste tot eind juni 2001;
- het testen van alle runderen ouder dan
30 maanden die voor menselijke consumptie bestemd
zijn;
- uitbreiding van de lijst van
gespecificeerd risicomateriaal met alle ingewanden en de
wervelkolom van runderen;
- een verbod op het gebruik van
separatorvlees afkomstig van beenderen van runderen,
schapen en geiten in diervoeder en levensmiddelen.
Een voorstel om de behandelingsnormen
voor vetten van herkauwers aan te scherpen wordt verwacht
wanneer het desbetreffende wetenschappelijke advies is
geactualiseerd.
Alle maatregelen van de Gemeenschap zijn
gebaseerd op de adviezen van de onafhankelijke
wetenschappelijke comités die de Europese Commissie
adviseren. Nieuwe wetenschappelijke aanwijzingen worden
regelmatig door de wetenschappelijke stuurgroep van de EU
en de gespecialiseerde wetenschappelijke comités
geëvalueerd.
Wat doet de Commissie om te controleren of de
lidstaten de BSE-maatregelen ten uitvoer leggen?
Het Voedsel- en Veterinair Bureau van de
Commissie voert inspecties uit om na te gaan of de bevoegde
nationale autoriteiten de communautaire wetgeving correct
ten uitvoer leggen en handhaven en de nodige controles
uitvoeren. De verslagen van deze inspecties worden
gepubliceerd op de website van de Commissie:
http://ec.europa.eu/food/fs/inspections/vi/reports/index_en.html
Het Voedsel- en Veterinair Bureau voert
inmiddels meer inspecties uit en besteedt met name aandacht
aan de correcte uitvoering van het voederverbod en de
recentelijk goedgekeurde maatregelen in verband met
gespecificeerd risicomateriaal en tests.
Welke andere maatregelen worden voorgesteld om de
bevolking tegen BSE te beschermen?
Naast de al genoemde maatregelen liggen
momenteel een aantal andere belangrijke voorstellen van de
Commissie ter goedkeuring bij de Raad van Ministers en het
Europees Parlement:
- een voorstel voor een verordening
inzake de preventie en beheersing van overdraagbare
spongiforme encefalopathieën (TSE)
http://ec.europa.eu/food/fs/bse/bse17_en.pdf
- een voorstel voor een verordening
inzake dierlijke bijproducten, die moet garanderen dat
uitsluitend materiaal van voor menselijke consumptie
geschikte dieren in diervoeding wordt gebruikt
http://ec.europa.eu/food/fs/bse/bse18_en.pdf
- een voorstel inzake algemene
levensmiddelenwetgeving en tot oprichting van een Europese
Voedselautoriteit
http://ec.europa.eu/food/fs/intro/efa_prop_nl.pdf
De Europese Commissie heeft in haar
witboek over voedselveiligheid (IP/00/20) een omvangrijke
reeks voorstellen aangegeven om de veiligheid van voedsel
van boer tot bord te garanderen
http://ec.europa.eu/food/fs/intro/index_nl.html
Wat wordt gedaan om te voorkomen dat
BSE-besmet materiaal in de voedselketen
terechtkomt?
- Alle runderen ouder dan 30 maanden die
de voedselketen ingaan moeten op BSE worden getest en het
karkas mag pas worden vrijgegeven als de test negatief
gebleken is. Oostenrijk, Finland en Zweden mogen afwijken
van deze verplichting om gezonde runderen te testen omdat
uit een wetenschappelijke evaluatie gebleken is dat het
BSE-risico in die lidstaten kleiner is.
- Gespecificeerd risicomateriaal (SRM)
wordt bij het slachten uit alle runderen ouder dan 12
maanden verwijderd en vernietigd. Dit beperkt de kans op
besmetting door dieren waarbij de ziekte mogelijk in een
vroeg stadium verkeert, tot een uiterst laag niveau.
Bijlage:
BSE-tests - cumulatieve tabel over januari-februari
2001
Verdachte dieren: Runderen die bij
passieve surveillance als verdacht zijn aangemerkt.
Risicodieren: Runderen die op het
bedrijf zijn gestorven, bij wijze van noodmaatregel
geslacht zijn of normaal naar de slacht zijn gegaan maar
bij de keuring voor het slachten ziek bleken.
Gezonde dieren: Normaal geslachte
dieren.
BSE-uitroeiing: Runderen die zijn gedood
omdat er een epidemiologische relatie met een BSE-geval in
het beslag bestond (geboorte-, opfok- en voedercohorten,
nakomelingen en dieren uit beslagen waarin BSE
geconstateerd is).
BSE
VOEDSELVEILIGHEID |
VOLKSGEZONDHEID
|
CONSUMENTENZAKEN
|
DIRECTORAAT-GENERAAL
GEZONDHEIDS-EN CONSUMENTENBESCHERMING
|